Nieuwe allergieën
Nemokennislink.nl – 29-9-2015
Op de fiets naar school, in de bus of de auto naar het werk, in een kantoor of in huis en zelfs ‘s nachts in bed; de hele dag komen je huid, ogen en luchtwegen in aanraking met de meest uiteenlopende stoffen in de buitenlucht. Een deel van die stoffen zijn allergenen: stoffen die op zichzelf niet schadelijk zijn maar bij mensen die er gevoelig voor zijn een allergische reactie opwekken. In feite is dat een heftige en ongepaste reactie van het afweersysteem op deze allergenen. Zo’n allergische reactie kan zich uiten als uitslag op de huid, prikkeling van de luchtwegen, of als brandende, tranende ogen.
De afgelopen decennia is het aantal mensen met een allergie wereldwijd toegenomen. Uit Nederlands bevolkingsonderzoek blijkt dat tegenwoordig een derde van de mensen een vorm van neusallergie heeft, zoals hooikoorts. Van de kinderen zegt 7 tot 10 % astmatische klachten te hebben en onder volwassenen is dat 11 %. Allergieën ontstaan door een complexe wisselwerking tussen de genetische aanleg van personen en omgevingsfactoren, zoals bijvoorbeeld luchtverontreiniging en pollen. Die laatste twee worden ook beïnvloed door het klimaat.
Pollen, pollen en pollen
Stuifmeel – officieel pollen – wordt geproduceerd door bloeiende planten en komt van januari tot november in de lucht voor. Na de kerst kunnen de eerste pollenkorrels van hazelaar en els al in de lucht verschijnen. De grootste elzenpollenpiek valt in februari/maart.
In april/mei verschijnt het sterk allergene berkenpollen, en als dit verdwenen is staan de verschillende grassoorten te dringen om hun eveneens sterk allergene pollen gedurende drie maanden in de lucht te verspreiden. Ook het pollen van weegbree en zuring kan in de zomermaanden klachten veroorzaken.
In augustus verschijnt het pollen van bijvoet in de lucht en tot slot kan in september/oktober het pollen van het relatief nieuwe onkruid ambrosia klachten veroorzaken.
De meeste mensen hebben geen last van al deze soorten pollenkorrels, maar een aanzienlijke minderheid wel. Zij kunnen een groot deel van het jaar last hebben van hun klachten. Omdat klimaatverandering invloed kan hebben op de hoeveelheid en de periode waarin allergeen pollen in de lucht aanwezig is, kan het ook de ernst en de duur van klachten van allergiepatiënten beïnvloeden.
Het voorzichtigste klimaatscenario van het KNMI uit 2014 voorspelt dat rond 2030 de gemiddelde temperatuur over het gehele jaar met 1°C toeneemt, de hoeveelheid neerslag met 5% en de hoeveelheid zonnestraling met 0,2%. Deze veranderingen kunnen uiteenlopende effecten hebben op de hoeveelheid, de timing en de soorten pollen die in de lucht voorkomen.
Nieuwe planten, nieuwe allergieën
Of een plant ergens wel of niet kan groeien hangt af van de heersende hoge en lage temperaturen en de neerslag. Neerslag is in ons natte land niet snel een beperkende factor, dus de verschuivingen die het KNMI daarin voorspelt, zullen niet snel tot grote veranderingen in onze flora leiden.
Heel anders ligt dat voor de verwachte stijging in de temperatuur. Een gemiddelde stijging van de temperatuur van 1°C zou de groeiomstandigheden voor sommige ‘zuidelijke’ planten, zoals bijvoorbeeld olijfbomen, gunstiger kunnen maken. Olijfbomen produceren stuifmeel dat enigszins lijkt op het pollen van de es. Hierdoor zouden mensen die gevoelig zijn voor het essenpollen ook klachten kunnen ontwikkelen na contact met olijfpollen. Ook de plataan, een populaire stadsboom, zou van een temperatuurstijging kunnen profiteren door meer pollen te produceren. Dat gebeurt nu al in de Mediterrane landen, waar het pollen van de plataan dan ook een belangrijk allergeen is.
De klimaatscenario’s spreken ook van een toename in de herfsttemperatuur. Dit kan vooral ten goede komen aan het onkruid ambrosia. Dit onkruid is onder andere via vogelvoer ons land binnengekomen, maar kan zich nu nog niet optimaal vestigen door de late bloei van de plant in september en oktober. Ook een herfst met nachtvorst geeft de plant niet genoeg tijd om zaad te ontwikkelen. Een zachtere herfst maakt de omstandigheden voor deze plant gunstiger. Dat zou kunnen leiden tot een toename van ambrosiapollen in september en oktober.
Hogere temperaturen, meer pollen
Hogere temperaturen en een verhoogde CO2-concentratie in de buitenlucht kunnen plantengroei en daarmee ook de pollenproductie bevorderen. Een grote Europese en een Amerikaanse studie hebben de trends in de pollenaantallen in de afgelopen decennia bestudeerd. Beide onderzoeksgroepen zagen een verhoging in de hoeveelheid pollen die jaarlijks geproduceerd wordt, al bleken er ook locaties te zijn waar juist een afname te zien was.
De Europese studie toonde aan dat de toenemende trend in pollenaantallen vooral in grote steden optrad. Daar profiteren planten van het ‘warmte-eiland effect’, waardoor er in steden een hogere temperatuur kan heersen dan in de omringende landelijke omgeving. Bovendien is in de steden het CO2 gehalte in de lucht wat hoger, wat ook de pollenproductie kan bevorderen.
De toename in neerslag zou juist een afname in het aantal pollenkorrels in de lucht kunnen veroorzaken, omdat regen het pollen uit de lucht spoelt. De vraag is of de toename van 5% in neerslag die in de klimaatscenario’s wordt voorspeld opweegt tegen de andere effecten.
Planten kunnen langer bloeien
Om tot bloei te komen hebben de meeste planten gedurende een periode een bepaalde hoeveelheid warmte nodig, de zogenoemde warmtesom. Uit een Britse studie uit 2002 blijkt dat vergeleken met de voorgaande tien jaar de eerste bloei van 385 plantensoorten met gemiddeld 4,5 dagen is vervroegd. Dit was vooral duidelijk voor voorjaarsbloeiers, die voor hun bloei erg worden beïnvloed door de temperatuur in de voorgaande maand. In de klimaatscenario’s van het KNMI neemt de voorjaarstemperatuur met tenminste 0,8°C toe, waardoor de warmtesom die nodig is voor de bloei dus eerder wordt bereikt.
In Nederland zien we dit effect nu al optreden bij de bloei van berkenbomen. Gemiddeld treedt de bloei van de berken tegenwoordig 10 dagen eerder op dan veertig jaar geleden. Deze gemiddelde verschuiving van 10 dagen zal een individuele patiënt met een berkenpollenallergie nauwelijks opmerken, want tussen het ene of het andere jaar kan al een hele maand verschil optreden in de start van het bloeiseizoen (zie de figuur hieronder). Wat wel gunstig uitpakt voor deze patiënten is dat de periode dat de berkenbomen bloeien in de afgelopen veertig jaar met ruim 4 dagen is verkort. Eenzelfde verkorting in het bloeiseizoen van voorjaarsbloeiers werd ook gezien in de eerder genoemde Amerikaanse studie.
Voor de zomerbloeiers zijn de trends in het bloeiseizoen minder duidelijk. In de Amerikaanse studie bleek het graspollenseizoen bij iets meer dan de helft van de bestudeerde pollentelstations (54%) verlengd te zijn. In Nederland is er geen consistent patroon: in de pollentellingen van het LUMC in Leiden (een van de twee pollentelstations in Nederland) is er een trend naar een korter seizoen, terwijl de pollentellingen van het andere Nederlandse pollentelstation, Helmond, juist een verlenging van het graspollenseizoen laat zien.
Meer reactie op het stuifmeel
In kasexperimenten waarin ambrosiaplanten bij verschillende CO2-concentraties werden gekweekt, produceerden de planten die onder de hoogste CO2-concentraties opgroeiden niet alleen de meeste pollen, maar ook nog eens de pollen met de hoogste concentratie van allergene eiwitten. Ook bij berkenbomen die opgroeiden bij hogere temperaturen is gevonden dat ze pollen produceren met verhoogde hoeveelheden van het berkenpollenallergeen. Het pollen dat geproduceerd wordt bij hogere temperaturen en/of CO2 concentraties zou dan mogelijk eerder of sterkere reacties kunnen opwekken.
Onweersallergie
In de klimaatscenario’s van het KNMI wordt ook aangegeven dat er meer extreme neerslag en onweer zal optreden. Verschillende studies in Australië en Engeland hebben aangetoond dat na hevige onweersbuien tijdens het graspollenseizoen het aantal ziekenhuisopnames van astmapatiënten sterk toenam. Dit fenomeen staat bekend als ‘thunderstorm asthma’. Tijdens een onweersbui kunnen de pollen openbarsten, waarbij heel kleine deeltjes vrijkomen in de lucht. Deze deeltjes van hooguit 7 µm groot bevatten uitgerekend de allergene eiwitten. Ze kunnen ook dieper in de luchtwegen doordringen dan een intacte pollenkorrel, en dus juist een reactie uitlokken in de diepere luchtwegen.
Biowetenschappen en maatschappij
De toekomst
De invloed van het veranderende klimaat op het voorkomen van pollen en hun vermogen om een allergische reactie op te wekken kan zeer uiteenlopen voor de verschillende plantensoorten. Toch zijn er al overtuigende gegevens die laten zien dat de aantallen pollenkorrels in de lucht toenemen en dat er nieuwe allergene pollensoorten in de lucht verschijnen. Voorjaarsbloeiers lijken hun bloeiseizoen weliswaar te vervroegen maar tegelijkertijd lijkt er ‘aan de achterkant’ ook een verkorting van het seizoen op te treden.
Voor de zomerbloeiers ligt dit wat ingewikkelder. Ook bestaat de mogelijkheid dat het pollen meer allergenen zal gaan bevatten. Meer hevige onweersbuien in het graspollenseizoen kunnen tot meer astma-aanvallen leiden. Door dit alles kan in de toekomst het aantal allergiepatiënten en de ernst van de klachten toenemen. Het behoudende klimaatscenario van het KNMI geeft als indicatie dat het klimaat in Amsterdam rond 2050 vergelijkbaar zal zijn met het klimaat in Nantes en Bordeaux van nu. Misschien kunnen we iets leren voor de toekomst door deze streek goed onder de loep te nemen.